|
|
|
Graven naar de wortels van Dorestad
|
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft in 2021 een nieuwe publicatie vrijgegeven: “Graven naar de wortels van Dorestad”. Een indrukwekkende publicatie van 750 pagina’s (450 blz. onderzoekswerk[1] + 300 blz. bijlagen[2]). De redactie werd gedaan door Jan van Doesburg en Stijn Heeren. Het onderzoekswerk vond plaats in de wijk ‘De Geer’ in Wijk bij Duurstede.
Wat voor moois zou er nu weer allemaal bovengekomen zijn in Dorestad?
Dorestad
Dorestad was vooral een belangrijke en succesvolle interregionale handelsplaats van de achtste tot het midden van de negende eeuw, had toen duizenden inwoners, voorzag in zijn eigen muntslag en had tientallen kerken op zijn grondgebied.
Dorestad was zelfs één van de grootste handelsplaatsen van Europa. Er werd er tol geheven en de regio was eerst de inzet in de oorlog tussen de Friezen en de Franken en werd later meerdere malen door de Noormannen onder de voet gelopen.
Dorestad lag nabij Traiectum, dat vele bezittingen bezat ‘tussen Dorestad en de zee’.
Is Wijk bij Duurstede het oude Dorestad?
Wijk bij Duurstede, bij de splitsing van de rivier de Rijn en de Lek, is het vermeende Dorestad.
In zijn artikel ‘Dorestad, een Wereldstad? Wishful thinking van het RMO in Leiden?’ schetste Ad Maas in 2009 al de vele problemen in de determinatie van Dorestad:
- De opgravingen van de R.O.B. hebben voorlopig nog geen enkel bewijs geleverd voor de gelijkstelling van Wijk bij Duurstede aan het oude Dorestad uit de 7e eeuw.
- Van een castrum, een burcht of fort is niets teruggevonden.
- Had Wijk bij Duurstede wel een muntslag?
- Van de genoemde 55 kerken die Dorestad rijk was is in Wijk bij Duurstede of in haar omgeving geen enkele teruggevonden. Was Wijk bij Duurstede wel een kerkelijk centrum?
- Wijk bij Duurstede overtuigt niet als tussenstation op de reis van Engeland naar Francia.
- Wijk bij Duurstede is niet erg geschikt voor een tol voor goederen die het Frankische Rijk binnenkomen.
- Wijk bij Duurstede ligt niet in de nabijheid van eilanden en de monding van een rivier genaamd Renus die uitmondt in de Oceaan.
In zijn artikel stelt Ad Maas helaas ook vast dat de geloofsbrieven van de mogelijke ‘alternatieve determinaties voor Dorestad’ al niet veel beter zijn.
Vandaar de cruciale vragen: “waar staan we vandaag, 13 jaar later?” en “wat kunnen we leren uit deze nieuwe, diepgaande studie?”
Is de determinatie “Wijk bij Duurstede = Dorestad” nu waarschijnlijker geworden, of blijft men zich verkrampt vasthouden aan traditionele ideeën?
Een bloemlezing uit de 450 bladzijden onderzoek
Eerst een disclaimer. Het werk is echt wel rigoureus, passievol en uitermate gedetailleerd uitgevoerd. Het verslag is ook uitermate informatief.
Mijn kritiek is dat niemand, maar dan ook niemand, de vraag durft te stellen of de archeologie van Wijk bij Duurstede wel past bij wat we verwachten van Dorestad. Of zijn er toch opmerkingen die in die richting wijzen?
Eerst een paar tekstfragment uit de studie met links wat bedenkingen die spontaan bij me opkwamen.
Quote
|
|
Bedenking
|
- De beste indicator van een huisplaats is uiteraard een mooie huisplattegrond. Daarmee zijn wij op De Geer helaas niet verwend. Complete en betrouwbare plattegronden zijn er hoogstens een paar (zie hoofdstuk 21). In de loop van de eeuwen die aan de middeleeuwen voorafgingen moeten vele tientallen huizen op de oeverwal van De Geer zijn verrezen. In verhouding daarmee is de oogst aan plattegronden schamel. En wat er is, is veelal lastig te dateren. Behalve fragmenten van herkenbare plattegronden zijn concentraties van paalgaten en plattegrondresten in de vorm van rijtjes paalgaten door ons als aanwijzingen voor huisplaatsen opgevat.
- De Karolingische ‘burcht’ op De Geer is vanzelfsprekend de voortzetting van het laat-Merovingische domeincentrum. Aanvankelijk dachten wij aan een -niet duurzaam bewoonde- vluchtburcht, waarin de bevolking van Dorestad bij naderend onheil haar toevlucht kon zoeken. Deze gedachte hebben wij opgegeven omdat de krijgskundige waarde van het complex ons twijfelachtig voorkomt, terwijl aan permanente bewoning ervan juist niet behoeft te worden getwijfeld.
|
|
Is de bewoning toch geen stuk onbeduidender dan je zou verwachten van deze belangrijke plaats?
|
- Een gering aantal van veertien scherven van de olijfolieamfoor Dressel 20 is aangetroffen. Verder zijn tien scherven in een typisch doliumbaksel (grote inclusies van chamotte en ijzerconcreties) geïdentificeerd.
- Mogelijk dateert een deel van de kuilen uit de Romeinse tijd, de grote massa is waarschijnlijk vroegmiddeleeuws.
- Op De Geer komen kurkurnen en terra rubra niet voor. Ook ‘echte’ vroeg- en midden-Romeinse terra nigra is slechts met enkele scherven vertegenwoordigd, die hieronder worden beschreven; laat-Romeinse terra nigra komt in de volgende paragraaf aan de orde.
|
|
Valt de ouderdom van de ‘kuilen met Romeinse vondsten’ niet wat tegen voor een regio die onder Julius Caesar (57 v. Chr.) bij het Romeinse rijk ingelijfd werd?
|
- De in aantal vrij beperkte collectie glas van De Geer toont daarmee een rijkgeschakeerde doorsnede van negen eeuwen glasgeschiedenis.
|
|
Zijn de gevonden glasresten niet een nogal triest bewijs van de rijkdom van de regio?
|
- De Zuid-Gallische terra sigillata uit de late eerste eeuw is met vier scherven vertegenwoordigd. Van de midden-Romeinse terra sigillata vormen de Oost-Gallische producties (met name Argonnen en Moezelregio) veruit de grootste groep op De Geer. In totaal zijn 512 scherven Centraal- en Oost-Gallische sigillata gevonden.
- Wel aangetroffen op De Geer zijn vier fragmenten terra nigra zeepwaar, waarschijnlijk van één beker Holwerda BW 31d of 32, eventueel van een klein kommetje Holwerda BW 52. Deze beker of kom dateert ongeveer uit de periode 90-180 n.Chr.
|
|
Waarom komt het merendeel van de terra sigillata uit de Moezelstreek? En is er geen groter aandeel uit de streek Gallia Belgica, de streek waartoe deze regio toch zou behoren?
|
- Mogelijk kwam De Geer dus in Deense handen: uit opgravingsput 771 komt een fibula van Scandinavische snit.
|
|
Tja, voor een stad die tussen 834 en 863 zowat jaarlijks door Vikingen aangevallen werd is een ‘fibula van Scandinavische snit’ geen denderend succes[3].
|
Ik moet eerlijk bekennen dat ik toch iets meer had verwacht...
Metaalvondsten
Ok, het onderzoek naar de metaalvondsten misschien? Leverde dat wat spannends op?
Er is een prachtige tabel op pag. 182 waarin de metaalvondsten samengevat worden.
|
|
|
Graven naar de wortels van Dorestad
|
Met het risico in herhaling te vallen. We stellen vast dat het merendeel van de metaalvondsten uit de midden- en de laat- Romeinse tijd dateren. De Karolingische periode, die in theorie de hoog-bloei-periode van de regio is, komt er met nauwelijks 8% van de vondsten redelijk bekaaid van af.
De leegte van religieus of dagelijks gebruiksmetaal in de Karolingische tijd is evenzeer een moeilijk te verklaren bevinding.
Ook de muntvondsten zijn al bij al bescheiden. Als je daarbij nog rekening houdt met het feit dat slechts 16 munten Gallisch zijn (tegenover b.v. 56 uit Trier) kan je niet anders dan vaststellen dat deze regio vooral beïnvloed werd van de stroomopwaarts gelegen gebieden, en niet van de ‘rest’ van Gallia Belgica.
Muntslag
In dat kader… Wat met de (vermeende?) muntslag in Dorestad is. Ik ga me niet uitspreken over de geloofwaardigheid van die uitspraak. De lezer oordele zelf op basis van deze melding:
|
|
|
De Madelinus-triens uit Dorestad
|
Madelinus was een ‘muntmeester’, […]. De muntplaats die hij op zijn hier geslagen goudstukken vermeldt, heet Dorestad […] wordt gewoonlijk gedateerd omstreeks 640.
Hij vormde hier toen een voorpost van de Keulse vleugel van het Frankische rijk.
Het is best mogelijk dat de bewoners van De Geer hem hebben ontmoet, want de enige Madelinus-triens die in de opgravingen gevonden is, komt van De Geer (opgravingsput 211).
Barsten in de hypothese Wijk bij Duurstede = Dorestad
Op pag. 86 in het document staan de eerste twee aanwijzingen dat er toch enige twijfel aan het ontstaan is:
- In onze visie was De Geer dus in de laat-Romeinse tijd een (semi)militair entrepot bemand met uit Oost-Nederland ingeweken (semi) militairen, een situatie die ons herinnert aan de uitspraak van De Boone dat Frankische bondgenoten destijds de bewaking van de Rijn hadden overgenomen.
- Het bewaken van die rivier was voor het imperium nog steeds van belang, deels wellicht uit prestigeoverwegingen, al lag de feitelijke grens in de vierde eeuw meestal verder zuidelijk. De Rijn bleef echter een onmisbare interregionale verkeersader.
Ook bij Stijn Heeren klinkt er twijfel door. In hoofdstuk 17 “de Romeinse Periode” beschouwt hij de vindplaats De Geer. Ook volgens hem zijn er veel vraagtekens.
Volg de “cascade” aan hypotheses even mee:
- Op de hoogste delen van de stroomrug was een palenzwermnederzetting uit de late ijzertijd die waarschijnlijk doorliep tot aan het begin van de vroeg-Romeinse periode. Op basis van de aardewerkvondsten stelt hij dat dat deze nederzetting doorliep tot zeker 1-15 n.Chr. En op basis van de munten vondsten misschien wel tot ten laatste 35/40 n.Chr.
- De palenzwermnederzetting werd verlaten en op De Horden leek op dat moment de bewoning aanvang te nemen. Vandaar zijn eerste hypothese: “De bewoners van de palenzwermnederzetting verhuisden naar ‘De Horden’- site”
- Echter, voor de verlating van De Geer moet een goede reden zijn geweest. Landschappelijk gezien lag De Horden niet beter of misschien wel iets slechter (lager) dan De Geer (meer overstromingsgevaar). En zo komen we aan hypothese twee: “De nederzetting moest plaats maken voor de limesweg.”
- Dat er in de loop van de volgende eeuw langs deze nederzetting/ limesweg toch meer dan 50 fibula werden gevonden, maar dat alle woonsporen en keramieksporen ontbraken leidt tot hypothese drie: “Er waren mogelijks graven langs de weg waar disposities werden gedaan”.
- Maar het feit dat er toch nog greppels en zelfs waterputten waarneembaar zijn uit de derde eeuw leidde tot hypothese vier “Het betrof een militaire post langs de weg”. Het was zeker geen castellum, maar het moet toch een of ander gebouw geweest zijn, misschien een graanschuur…
Afin, zeer interessant, maar we kunnen alleen maar vaststellen dat de limesweg zich daar voorlopig nog niet heeft laten vaststellen, en ook het bewijs dat deze regio tot ‘Gallia Belgica’ behoorde is flinterdun, als dat bewijs er al is.
Tot slot is er ook nog hoofdstuk 20. In “De Geer en de andere Romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen in de microregio Wijk bij Duurstede”, krijgen we een nabeschouwing van de heren Van Doesburg, Van Es, S. Heeren en Hessing:
Ik vat samen:
- De belangrijkste locatie in de microregio[4], het castellum en het bestuurlijke en kerkelijke centrum van het latere Dorestad op het huidige kruispunt van Rijn en Lek, is een reconstructie, en qua aard en omvang in hoge mate hypothetisch.
- […] is het sterke vermoeden dat over de linkeroever in de Romeinse tijd een weg heeft gelopen. Dit zou zelfs de limesweg geweest kunnen zijn tussen de castella van Vechten en dat van Rijswijk. [...] Wellicht dat in het gebied daartussen toch nog ergens iets van de limesweg resteert. Het blijft daarom opletten bij toekomstige opgravingen.
- De zevende-eeuwse nederzetting op De Geer heeft weliswaar een uitzonderlijk grote omgreppeling, maar duidt qua vondstenrijkdom nu niet direct op een bijzonder regionaal centrum met bijbehorende activiteiten. Ook aan de oudste erven binnen het opgravingsgebied in Dorestad en het Veilingterrein is nauwelijks een echt bovenlokaal belang toe te dichten.
Conclusie
Met belangstelling heb ik het rapport “Graven naar de wortels van Dorestad” doorgenomen. Maar ben ik nu overtuigd dat Wijk bij Duurstede het oude Dorestad was? Helaas…
Wat moeten we denken van deze veelzeggende reacties? Ik onthoud drie punten.
Besluit met betrekking tot de militaire aanwezigheid
Ja een militaire aanwezigheid was er zeker, maar de vraag wordt niet gesteld of dat was om de limes te ‘verdedigen’ dan wel om het ‘transport over het water’ te beveiligen.
Rinus Boidin heeft trouwens nog een andere theorie. Hij oppert dat deze infrastructuur mogelijks een functie had in de slavenhandel. Geen gek idee trouwens, want de vele (tien-) duizenden Gallische en Germaanse slaven moesten ergens ‘buit gemaakt worden.
Besluit met betrekking tot vele vondsten
Ja, er werden in de opgravingen ‘honderdduizenden’ vondsten gedaan. Maar wat betekent dat in het immense opgravingsgebied van Dorestad. 50 hectare[5] werd al doorzocht en doorzeefd!
Wel, ik denk dat we er veilig kunnen van uitgaan dat er dus minder dan 500 000 vondsten gedaan werden, en dus kunnen we stellen dat, met een onderzoek oppervlakte van 500 000 m² we aan minder dan 1 scherf per m² zitten, en een halve scherf per m² is waarschijnlijk correcter.
Ter vergelijking, op 7 augustus 2013 werd op een perceel langsheen Edingsesteenweg te Kester[6] (afd. 5, nr. 283c) een terreincontrole[7] uitgevoerd door het agentschap Onroerend Erfgoed naar aanleiding van een vondstmelding. Uit een bouwput van 123 m2 vond men toen maar eventjes 1077 scherven;
Niet alleen zijn dat er bijna 9 per m2, maar ze passen ook veel beter bij het beeld van een nederzetting uit Gallia Belgica. Immers, de scherven zijn van lokale makelij, van Centraal- en Oost Gallische makelij en van Terra Nigra uit de streek van Reims etc…Verder duidt de datering op een bewoning van het begin van de jaartelling tot het einde van de derde eeuw! En dat voor een plek waar niemand om geeft en waarover niemand ergens iets over schrijft.
Besluit met betrekking tot de muntslag
|
|
|
Toevalsvondst in Assenede: 462 karolingische munten
|
En ja, er werden aardig wat munten gevonden in De Geer (336 in totaal), maar het aantal Karolingische munten bleef beperkt tot 25, wat het totaal aantal gevonden munten uit de Karolingische tijd over de hele regio nog steeds ruim onder de 100 stuks in totaal houdt.
Voor een gebied dat anderhalve eeuw een ‘wereldhaven’ omvatte is dit toch wel weinig, zelfs al zouden de Noormannen meermaals langs zijn geweest.
Ter vergelijking, bij een toevalsvondst in Assenede boven Gent, op de hoge wal van een motte-kasteel uit de late middeleeuwen werd in 1949 een unieke veldfles ontdekt die 462 zilveren munten uit de Karolingische periode (870 n.Chr. - 880 n.Chr).
Moet na ‘Dorestad’ ook ‘Lugdunum Batavorum’ eens op de schop?
Laat me afsluiten met een interessant weetje. Het motte-kasteel waarnaast de veldfles met 462 Karolingische munten gevonden werd ligt op wandelafstand is van het dorpje “Kluizen”.
Dat dorpje wordt door wijlen Joep Rozemeyer, in zijn postuum uitgegeven boek over de Romeinse Wegen[8], geïdentificeerd als het Romeinse “Lugdunum” van de Peutingerkaart. Hij stelt dat daar een zeeverbinding lag vanuit Gent.
Welnu, ik ben hoe langer hoe meer overtuigd dat de determinatie “Wijk bij Duurstede = Dorestad” niet correct is. Meer nog, ik zet eerder mijn geld in op de hypothese van Joep Rozemeyer dat Lugdunum nabij Gent ligt.[9]