Een heilige in Gelderland?

Ruud van Veen, 31 jan. 2023

Begin december 2022 kwam op het forum Nifterlaca de ‘berg van Ansfried’ ter sprake. Daarmee doelden de bezoekers van het forum op een tekst waarin Alpertus van Metz († >1024) een summiere beschrijving geeft van gebeurtenissen die zich omstreeks het jaar 1000 rond de Utrechtse bisschop Ansfried († 1010) hebben voorgedaan. Ansfried zou in de Gelderse Vallei een klooster gesticht hebben op de tegenwoordige Heiligenberg bij Leusden, die, naar men zegt, ooit ook Hohorst genoemd werd. Wegens vrome werken, onder andere verricht in dat klooster, zou Ansfried later heilig zijn verklaard en het klooster zelf zou later in de Sint Paulusabdij in Utrecht zijn opgegaan. Omdat dit verhaal al eeuwen lang in vrijwel ongewijzigde vorm circuleert wordt het nooit in twijfel getrokken. Toch zijn er vragen. Bijvoorbeeld de vraag of de Gelderse Vallei rond het jaar 1000 wel begaanbaar en bewoonbaar was.

Dat dit verhaal over Ansfried zo lang stand heeft gehouden ligt natuurlijk vooral aan het feit dat de geschriften van Alpertus van Metz als betrouwbaar worden beschouwd. En aan het feit dat een tijdgenoot van hem, bisschop Thietmar van Merseburg († 1018), eveneens een tekst over Ansfried produceerde die nergens met het verslag van Alpertus in strijd is. Toch wordt de stichting op de Heiligenberg in een artikeltje in SEMafoor 15.4[1] door mij verworpen en vervangen door de opvatting dat het klooster op de Grebbeberg ten oosten van Rhenen gelegen moet hebben. Eigenlijk dus niet in de Gelderse vallei, maar precies op het randje ernaast. Omdat ik de indruk heb dat SEMafoor niet door Nifterlaca-bezoekers wordt gelezen leek het me zinvol om ze alsnog op het artikeltje te wijzen. Van de eigenaar van het forum kwam daarop een ter zake doende reactie[2], maar het onderwerp zakte toch in als een lekke ballon (op 27 december en 10 januari kwamen er nog even wat stuiptrekkingen). Voor het geval dat er ook SEMafoor-lezers zijn die denken dat het gebruikelijke verhaal over het klooster van Ansfried wel voldoende is wil ik mijn versie hier toch nog een keer toelichten. Bij gebrek aan meer originele bronnen over dit onderwerp kunnen daarbij alleen de verslagen van Alpertus en Thietmar worden gebruikt. Als tijdgenoten van Ansfridus waren zij met de ligging van het klooster bekend en om die reden moeten hun geografische aanwijzingen serieus genomen worden.

De toponiemen die altijd in verband met Ansfried worden genoemd: Gelderse Vallei, Leusden, Amersfoort, Hohorst, Heiligenberg, zijn in de geschriften van Alpertus en Thietmar niet te vinden[3]. Weliswaar noemen ze de Grebbeberg ook niet, maar dat is (volgens de schrijver van dit stukje) de enige locatie in Nederland die aan hun geografische aanwijzingen voldoet. Dat de bezoekers van Nifterlaca over die mogelijkheid zwijgen is niet helemaal onverwacht, want een kritische houding die in de wetenschappelijke wereld terecht als een noodzaak wordt gezien, wordt in de historiografie meestal geweerd. Vandaar dat de ‘canon’ voor het Nederlandse geschiedenisonderwijs er nu nog net zo uitziet als honderd jaar geleden. Voor degene die desondanks zelf wil vaststellen waar het klooster van Ansfried wel of niet gelegen kan hebben volgen hier eerst samenvattingen van de informatie die Alpertus en Thietmar daarover verstrekken:

Ansfrieds leven volgens Alpertus[4]

 Ansfried was graaf in Brabant en stond bekend om zijn onkreukbaarheid. Bij beraadslagingen en rechtszittingen werd aan zijn woorden grote waarde gehecht. Ook bij de keizer was hij zeer geliefd en bij diens raadsvergaderingen werd er zelden iets besloten zonder zijn advies. En hij bracht veel krijgstochten tot een goed einde zonder de bevolking te schaden.

Toen bisschop Boudewijn van Utrecht stierf vond de keizer Ansfried de meest geschikte opvolger. Ansfried zelf echter vond dat hij ongeschikt was vanwege zijn ouderdom, en het leek hem ongerijmd om een geestelijk ambt te geven aan iemand die zich een leven lang met het krijgsbedrijf had beziggehou­den. Maar toen ook zijn vazallen met het plan van de keizer instemden gaf hij toe en legde zijn zwaard op het altaar van Maria. Hij aanvaardde zijn nieuwe ambt in alle nederigheid en kleedde zich in het gewone gewaad van een kanunnik, want hij wilde niet de indruk wekken dat hij zich meer voelde dan andere geestelijken. Na verloop van tijd ging hij ook deze kleding te weelderig vinden en verruilde die voor dat van een gewone monnik. Dat gebeurde nadat hij zijn gezichtsvermogen had verloren en was gaan inzien dat uiterlijkheden verspilling zijn en opsmuk geen waarde heeft.

Zes mijl van Utrecht lag een ontoegankelijke heuvel die aan één kant werd beschermd door een modderige stroom en aan de andere zijden door een moeras. Ansfried liet zich daar met een bootje overvaren. Omdat hij een plek wilde hebben waar hij in alle rust kon bidden liet hij de top van de heuvel ontbossen en egaliseren en liet er vervol­gens een kapel en een cel voor zichzelf bouwen. Daarna liet hij nog meer cellen bouwen en bracht er monniken bijeen en stelde die onder leiding van een abt. Op die wijze ontstond daar een klooster, waarin Ansfried zich terug­trok als hij geen wereldse zaken te regelen had. Hij bracht er zijn tijd door met het dienen van God en de mensen, door het geven van aalmoezen en het verzor­gen van zieken. Omdat hij echter niet door ijdele bijval van de mensen om hem heen in de hoogte gestoken wilde worden streefde hij er naar om alles wat hij aan goeds deed voor hen te verbergen. Dat was de reden dat deze heilige man geen wonderen verrichtte.

Toen Ansfried zijn krachten voelde afnemen liet hij zich naar zijn klooster dragen, waar hij na enige dagen van ziekte stierf. Ter gelegen­heid van de begrafenis kwamen daar zijn dochter, die abdis was van het klooster Thorn, en graaf Unroch, een bloedverwant van de bisschop. Nadat aan het stoffelijk overschot de gebruikelijke eer betoond was en men besloten had dat het de volgende dag in de kloosterkerk begraven zou worden, verschenen er zeer veel Utrechte­naren die het lichaam weg wilden halen en naar Utrecht brengen. Tijdens de onenigheid die hierover ontstond brak er plotseling brand uit in een bijgebouw en terwijl men daarheen rende om te blussen namen de Utrechte­naren de baar met het lichaam van Ansfried, legden het in een bootje en voerden het over de stroom. Omdat het maar een klein bootje was begeleid­den de mensen die er niet in pasten het wadend of zwemmend. Toen de blussers bemerkten wat er gebeurde wapenden ze zich om de Utrechtenaren, die het bootje op de andere oever trokken, tegen te houden. Maar nu wierp Ansfrieds dochter zich voor de achtervol­gers ter aarde en wist te voorkomen dat men met de vluchtelingen de strijd aanbond. De partijen sloten vrede, droegen Anfrieds lichaam naar een schip dat op de Rijn gereed lag, en voeren naar Utrecht. Daar werd de bisschop de volgende dag plechtig begraven in de St. Maartenskerk.

Ansfrieds leven volgens Thietmar[5]

Graaf Ansfried was voorbeeldig van karakter en van hoge komaf. Als kind werd hij door een verwant, bisschop Rodbert van Trier, in wereldlijke en geestelijke zaken voortreffelijk onder­richt, en door de broer van zijn vader, Ansfried, die over vijftien graafschappen gebood, overgedragen aan bisschop Bruno van Keulen. Die voedde hem op in het krijgsbedrijf, en onder zijn leiding maakte de voortref­fe­lijke jongeman daarin dagelijks vorderingen, zodat hij ten slot­te in dienst genomen werd door de grote keizer Otto I, die toen naar Rome trok om de stad met geweld in te nemen.

Toen Ansfried uit Italië terugkwam stichtte hij op zijn erfgoed de abdij Torna, waarin hij met goedkeuring van de paus zijn dochter als abdis en moeder over zeer veel godge­wijde maagden aanstelde en die hij voor zijn zieleheil aan de heilige Lambertus opdroeg. Daarna gebeurde het dat Ansfrieds eerwaarde vrouw Heresmit ziek werd op haar bezit Gilisa. Omdat ze haar dood voorvoelde vertrok ze onmiddellijk naar Thorn, maar werd onderweg zo door pijnen gekweld dat ze haar reis beëindigde in het huis van een meier, waar ze niet lang daarna stierf. Ze werd door haar levens- en lijdensgezellen buiten het klooster Thorn in een zijkapel begraven.

Na het verscheiden van de gravin besloot Ansfried, zich aan het monnikenleven te wijden als hij een strenge orde zou kunnen vinden. Terwijl hij dit overwoog werd hij door keizer Otto III, die daartoe was aangezet door bisschop Notger van Luik, dringend verzocht om het bisdom Utrecht over te nemen. Toen ook aartsbisschop Everger van Keulen met instemming van zijn suffraganen de keizer bijviel werd Ansfried, of hij het wilde of niet, tot bisschop gekozen.

Op hoge leeftijd, toen hij al blind aan het worden was, werd hij monnik en spijzigde persoonlijk dagelijks 72 armen. Toen hij gestorven was kwamen de Utrechtenaren barrevoets en met de wapens in de hand en weenden en smeekten en spraken tot de nabestaanden: “Geef ons om Gods wil onze zieleherder, zodat we hem in zijn bisschops­zetel ter aarde kunnen bestel­len”. Daarop antwoordde hen de eerwaarde abdis, Ansfrieds vrome dochter, samen met de kapelanen en ridders: “Hij moet begraven worden op de plaats waar God hem vergund heeft te sterven”. Het kwam tenslotte zo ver dat de bewapenden van beide zijden bijna op elkaar losgeslagen hadden als niet de abdis om vrede gesmeekt had, al was het slechts voor een ogenblik. Onderwijl wilden de ridders de doodskist van de plek waar de werkplaatsen van de monniken stonden, aan de beek die Ema heet, naar de top van de berg brengen. Maar toen ze daarmee bezig waren namen de Utrech­tenaren het lijk en droegen het, zoals ze heden ten dage nog zweren, met uitzonderlijk gemak over de beek. Zo werd door God's beschikking de sterkste partij, die van de ridders, door list beetgenomen.

De traditie wil dat Ansfried zijn klooster stichtte bij de plaats die nu Amersfoort heet. Die opvatting zou dan kloppen met het verhaal van Thietmar van Merseburg, want die schrijft dat het klooster aan een beek lag die ‘Ema’ heette. Aan de noordwestzijde van Amersfoort, waar zich nu de bekende Koppelpoort bevindt, komen de Barneveldse- en Heiligenberger beek bij elkaar en vormen daar een stroom die al eeuwenlang ‘Eem’ wordt genoemd. Volgens onze geschiedkundigen zou dat water van oorsprong ‘Amer’ geheten hebben en de naam van Amersfoort zou dan ‘voorde in de Amer’ betekend hebben . Helaas is er geen document dat van een naamsverandering getuigt. In ieder geval zou de aanhanger van deze theorie zich moeten afvragen waarom de meest bekende Amer (tussen de Bergse Maas en het Hollands Diep) dan ook niet Eem is gaan heten. Er heeft trouwens ook een Amer bestaan in de Alblasserwaard, en ook die is geen ‘Eem’ geworden:

In de Lek bij Groot-Ammers kwam weleer een water uit, dat Ammer of Amer heete. Waarschijnlijk begon dit water ten N.O. van Goudriaan, volgde dan het water van de Goudriaan en liep dan verder zuidwestwaarts tot Ottoland, waar het in noordwestelijke richting omhoog en door liep tot in de Lek bij Groot-Ammers.[6]

In het boek van Beekman over de Wateren van Nederland wordt de zoeker naar een Eem ook nog verwezen naar de Alm in het Land van Heusden en Altena. Afgezien van het feit dat er geen enkel bewijs is dat de Eem in de Gelderse Vallei ooit Amer heette is het onjuist om te stellen dat Ansfrieds klooster bij Amersfoort lag, want men wijst daarvoor altijd de Hohorst of de Heiligenberg bij Leusden aan. Die ligt echter niet aan de Eem, doch aan de Heiligenberger beek. Het lijkt dus niet nodig om met de naam ‘Amer’ te goochelen, want een verband met de naam Eem is toch al ver te zoeken. Etymologen doen het natuurlijk toch en komen dan met verschillende verklaringen.[7]

  1. Amer: “ontstaan uit een grondvorm *amra, die men als een afleiding van *ama, naam voor ‘waterlopen’ kan opvatten; vgl. Eem en Amersfoort”.
  2. Amerongen: N-U, heette in 1126 Amerungon en betekent de afstammeling van een man, die Amaro heette.
  3. Amerschot, N-G, heette in de 12de eeuw Amerscoten. Het 2e lid betekent beboste in een moerassige  streek uitstekende landpunt. Maar wat is het 1ste deel? Mag men denken aan de vogelnaam *amaro ‘gors’, vgl. hd. ammer?
  4. Amersfoort, N-U, is de voorde over de Ame of Amer, vgl. verder Ameland en Amer.
  5. Amersvelde, B-WVl, voor het 1ste deel kan men aan deze ‘ingueoonse’ streek denken aan de PN Audomar.
  6. Amerveld, N-G, bij Elst, heette in de 11de eeuw Ambraueld, dat men verklaard heeft als het veld van de bewoners van Amba, waaruit Aam ontstond, zie aldaar.

 

   
   
Figuur 1: Een bootreis over de Rijn van Amersfoort (Heiligenberg) naar Utrecht is niet logisch.
Een bootreis over de Rijn vanaf de Grebbeberg (rechtsonder, bij Rhenen) is veel aannemelijker

Gelukkig is het dus niet nodig om uit deze etymologische fantasieën een keuze te maken. Een aannemelijker verklaring van de naam ‘Amersfoort’ vindt u op p. 40 van SEMafoor 17.4. Alpertus vermeldt in verband met het transport van Ansfrieds lijk naar Utrecht een nog veel belangrijker water, dat bij Amersfoort echter niet voorkomt. Immers, de Utrechtenaren zouden hun dode bisschop vanaf zijn klooster naar de Rijn gebracht hebben, en daarmee vervolgens over die rivier naar Utrecht zijn gevaren. Volgens de traditionele uitleg waren die Utrechtenaren dus niet erg goochem, want de weg van Amersfoort naar de (Kromme) Rijn is nauwelijks korter dan de weg van Amersfoort naar Utrecht (zie kaartje hieronder). Zonder een extra bootreisje zouden ze de tocht van Heiligenberg naar Utrecht over de weg waarschijnlijk sneller hebben afgelegd.

Het kaartje[8] in Figuur 1 is een fragment van een kaart van Isaak Tirion (1761). Hierop is mooi te zien dat de ‘Heylige Berg’ niet aan de Eem ligt, maar aan één van de beken (Heiligenbergerbeek) ten zuiden van Amersfoort. De Eem begint pas aan de noordwest zijde van Amersfoort zelf. Linksonder aan de rand van het kaartfragment ligt Montfoort. Ook in die naam betekent ‘foort’ niet voorde, maar sterkte (fort).

Waar de naam ‘Hohorst’ vandaan komt heb ik niet kunnen achterhalen. Het is een moeilijk te begrijpen naam, want een horst kan hogere grond zijn, of een met struikgewas begroeide hoogte, of het struikgewas zonder meer of een nest van een roofvogel. En wat is een ho-horst? Een horst van iemand die stottert? Er ligt langs de Eem wel een Hoogerhorst (linksboven in het kaartje hiernaast[9]), inderdaad op wat hogere grond dan de omgeving. Het oorspronkelijke hoogteverschil is te zien aan de verschillende manieren waarop de grond verkaveld is. De Eem is hier de grens tussen hoog en laag.

Figuur 2: Hoogerhorst het oude Hohorst?
   

Degene die aan dat plekje de naam Hoogerhorst gaf heeft een juiste beschrijving van het landschap gegeven. Het gaat namelijk om een iets hoger terrein dat door lage grond (van oorsprong een wadvlakte) omgeven wordt. De gemeente waarin dit gebied ligt heet ‘Hoogland’. In Nederland is iets al gauw hoog. Alpertus gebruikt voor de (ware) plaats van Ansfrieds klooster (de Grebbeberg) terecht het woord collis, want je kunt een zandhoop die een hoogte van ruim 50 meter boven NAP bereikt eigenlijk geen ‘berg’ noemen. Vermoedelijk is Thietmar zelf nooit in deze streken geweest, want hij gebruikt het woord mons. Daarmee lijkt hij wel een Nederlander die nog nooit de landsgrenzen overschreden heeft. Want in Nederland is alles dat hoger is dan de toren van de dorpskerk een ‘berg’. En dan mag het ook nog een klein torentje zijn, want de Heiligenberg haalt de 15 meter NAP niet eens.

   
   
figuur 3: Hamersveld: Afgesleten van Hamersfort,
Fort op de Ham?

Let op. Hoe de naam ‘Leusden’ begrepen moet worden hangt af van de ouderdom van de gebruikte kaart. Het kaartje van Tirion toont de naam Leusden enigszins links onder Amersfoort, maar dat is niet het huidige Leusden, doch het plaatsje dat op latere kaarten, zoals in de Grote Historische topografische Atlas, of op een moderne topografische kaart[10] ‘Oud-Leusden’ heet. Ook op het kaartje hiernaast, dat een fragment is uit de gemeenteatlas van 1868, is Leusden niet Leusden, maar Oud-Leusden. De huidige plaats Leusden ligt ongeveer over de plaatsen die op het kaartje ‘Hamersveld’ en ‘Nieuwleusden en Leusbroek’ heten. Wie dit kaartje wil vergelijken met een modern exemplaar kan houvast vinden aan het kruisje boven de ‘v’ van Hamersveld. Daarbij staat in heel kleine lettertjes “R.K. kerk”. Het is de toen (1841) splinternieuwe St. Jozefkerk. De naam ‘Hamersveld’ zegt iets over de naam ‘Amersfoort’. De laatstgenoemde is een wat afgesleten vorm van ‘Hamersfort’; een fort op de ‘Ham’. Een Ham kan een omheind stuk land zijn of een landtong die in inundatiegebied uitsteekt. In dit geval dus een uitham[11]. Links boven Hamersveld is met een rood cirkeltje de plaats aangegeven van de Heiligenberg (Hohorst). Het rode pijltje links boven Amersfoort wijst het begin van de Eem aan (N.B. de stroomrichting daarvan is tegengesteld aan het pijltje, dus naar het noorden).

Over de toestand en de geschiedenis van de Gelderse Vallei in het eerste millennium zijn geen betrouwbare geschreven bronnen. Bodemkunde en archeologie geven wel aanwijzingen, namelijk dat het gebied in die tijd aan de zuidzijde uit moerassen bestond en dat de noordzijde een soort waddenlandschap was dat regelmatig door de (Zuider)zee werd overspoeld[12]. Wikipedia geeft een eenvoudige samenvatting:

“Het relatief laag gelegen gebied heeft een nat karakter. Delen van het gebied zijn dan ook in vroegere tijden sterk venig geweest met blauwgrasland. Bijvoorbeeld in het Binnenveld (tussen Ede, Wageningen, Rhenen en Veenendaal) zijn hier nog sporen van te vinden en dit gebied wordt dan ook beschermd. Overblijfselen kan men ook terugvinden in plaatsnamen, zoals Veenendaal, Ederveen en Nijkerkerveen. Ook de naam Barneveld heeft waarschijnlijk een natte oorsprong. De oudste vorm is Barnevelde (1174); als de naam in hedendaags Nederlands omgezet zou moeten worden, zou hij Bronveld luiden. De naam betekent open terrein waar water opkwelt. Deze kwel is afkomstig uit de stuwwallen aan weerszijden van de vallei.”

De verhalen van Alpertus en Thietmar passen niet in de vroegmiddeleeuwse Gelderse vallei. In SEMafoor 13.3 p.39/49 staat onder de titel “Amersfoort” een artikel van Guido Delahaye met ongeveer dezelfde strekking. Toch moet er natuurlijk worden nagegaan wat vroegere en latere geschiedkundigen werkelijk over de geschiedenis van de Gelderse Vallei hebben verzameld. Een en ander daarover is te vinden in de Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden. Twaalfde deel, Vervolgende de beschrijving van de provincie van Utrecht. Amsterdam 1772.[13] Het twaalfde deel geeft een ‘Beschryving van het Kwartier van Eemland’, maar het bevat woorden (‘boven’ en ‘beneden’) die door lezers van nu gemakkelijk verkeerd opgevat zouden kunnen worden.:

“’t Is eene landstreek, die zig, van Veenendaal af, ver boven Amersfoort, ter wederzyde van de beeken, waaruit de Eem haaren oorsprong heeft, en, beneden Amersfoort, ter wederzyden van die rivier, tot aan de Zuiderzee uitstrekt, in eene lengte van meer dan vyf  Duitsche mylen.”       

Misschien zijn hier Pruissische mijlen van 7,5 km bedoeld of geografische van ca. 7,4 km[14]. In dit geval doet het verschil er niet veel toe. Vijf van zulke mijlen komen ongeveer overeen met de afstand (hemelsbreed) tussen de Grebbeberg en Spakenburg. Merk op dat de beken waaruit de Eem wordt gevoed volgens de ‘Tegenwoordige staat’ boven Amersfoort liggen (ze liggen ten zuiden van Amersfoort) en dat de Eem zelf beneden Amersfoort ligt (op de kaart ten noorden ervan). Nogmaals herinnert deze tekst er aan dat het onzinnig is om er van uit te gaan dat onze voorouders met ‘boven’ het noorden bedoelden en met ‘beneden’ het zuiden. Zij verstonden onder ‘boven’ en ‘beneden’ de reële hoogte van het landschap en niet de oriëntatie van hun kaart. Dat er in ieder geval tot 17 december 2016 (SEMafoor 17.4) nog verwarring op dit gebied heerste valt te lezen in de pogingen die men gedaan heeft om de beruchte ‘oorkonde van 777’ te duiden[15].

De oorkonde van 777 is weliswaar onbegrijpelijk, maar wordt in de ‘Tegenwoordige staat’ als een eerste vermelding van de Gelderse Vallei beschouwd. Merk op dat het getal 777 ook in de titel van het boek van Margriet Mijnssen-Dutilh (zie noten) voorkomt. Gelukkig worden er in dat boek geen geschiedkundige conclusies uit getrokken. Na het jaar 777 springt de schrijver van ‘het Kwartier van Eemland’ naar het jaar 1555, want toen werd “de nieuwe Eem gegraven, van de Koppelpoort te Amersfoort af, voorbij Isselt, tot aan de drie sluizen”. Gelukkig is onze geschiedkundige kennis van het gebied van de Eem in de loop der tijd toegenomen en hoeven we niet bij 1555 te beginnen. We kunnen er inmiddels wel van uit gaan dat de ontwikkeling van de Gelderse vallei in de loop van de 12e eeuw begon. Maar voor Karel de Grote en de heilige Ansfried dus te laat.

Het is moeilijk vol te houden dat het klooster van Ansfried bij Amersfoort lag. Daar staat tegenover dat het ook moeilijk is om de locatie Grebbeberg te verwerpen. Op de Grebbeberg, die in de tijd van

   
figuur 4: Grebbeberg, nabij de Rijn, op een hoogte (= boven)
   

Ansfried waarschijnlijk met de naam Heimenberg of een variant daarvan werd aangeduid (de Grift of Grebbe was er nog niet) is veel ruimte om een klooster te beginnen. De Heiligenberg lijkt alleen al op dat punt niet erg geschikt. Langs de Grebbeberg stroomde een beek die kort voor 1900 nog ‘Eem’ werd genoemd[16]. Die beek staat ook ingetekend op de kaart van Isaak Tirion, helemaal rechtsonder in de hoek van het fragment. Daar staat tussen Rhenen en Wageningen nog een schans aangegeven met de naam ‘Greb’ (vergrootglas!) en daar stroomt een uit het noorden komend beekje in de Rijn. Dat is de Ema van Thietmar. Hierboven is op een fragment van de provincieatlas van Gelderland uit 1868 de grens tussen de gemeenten Wageningen en Rhenen (die ook de grens is tussen de provincies Utrecht en Gelderland) te zien. De Eem is gedeeltelijk vervangen door de Grift en waar de Eem de grens vormde wordt alleen nog de verhoogde oever ervan (Eemwal) genoemd.

In de tijd van Ansfried stroomde de Eem uit in de Rijn, maar tegenwoordig loopt het water de andere kant op. Toen men in de 15e eeuw het Grote Renense Veen ging afgraven kwam de Rijn hoger te liggen dan de Eem en werden die wateren onder aan de Heimenberg door een sluis met elkaar verbonden[17]. De laatste ontwikkelingen met betrekking tot de Eem stammen uit de jaren 1935-1941. Als werkverschaffingsproject werd de Grift toen onderdeel van het Valleikanaal:

“Delen van het kanaal bestaan echter al veel langer. Het stuk tussen Rhenen en Veenendaal werd bijvoorbeeld al in de middeleeuwen gegraven en is sindsdien bekend onder de naam Bisschop Davidsgrift of kortweg Grift. Ter hoogte van Woudenberg volgt het deels de vroegere loop van de Lunterse Beek, ten oosten van Leusden de loop van de Moorsterbeek en ten noorden van Leusden de Modderbeek. Vanaf de Luntersebeek bij de Bruinenburgersluis moest tot aan de Moorsterbeek een nieuw stuk kanaal worden gegraven, net als ten noordoosten van Amersfoort tussen de Barneveldse Beek en de Eem”[18]

   
   
Figuur 5: Sint Ansfried: Bronzen beeld
van de fontein 'Li Bassinia' (Hoei)

We hebben het alleen nog niet gehad over de heiligheid van Ansfried. Op de website van G.B.M. Delahaye lezen we in verband daarmee het volgende:

“Op de lijst van kerkelijke feestdagen in het bisdom Utrecht in 1346 komt het feest van Ansfridus of Ansfried niet voor. In 1346 bestond er in Utrecht dus geen devotie tot deze bisschop. Ook nadien is van enige devotie geen sprake. Bouwpastoor F.Paping en de parochianen wensten in 1916 de nieuwe kerk in Amersfoort toe te wijden aan St.Antonius. Slechts op voorschrift van aartsbisschop Hendrikus van de Wetering werd Ansfridus de patroonheilige van deze nieuwe kerk en is nog steeds de enige kerk ter wereld die Ansfridus als patroonheilige heeft. Dit feit dat steeds met enige trots genoemd wordt, maakt Ansfridus als bisschop al verdacht. In het bisdom Utrecht dat zich ooit uitstrekte over meer dan half Nederland, is geen enkele andere kerk naar deze bisschop vernoemd, ook vanouds niet. Blijkbaar heeft Ansfridus als ‘patroonheilige’ nooit enige bekendheid of verering gehad. Onder de bevolking zowiezo al niet. In Nederland zijn slechts 10 jongens en enkele meisjes met de naam Ansfridus of Friedus/Frieda. (Bron: Meertens Instituut)[19]. Ook in België, waar Ansfridus graaf van Hoei was, is geen enkele kerk naar hem vernoemd.”

 


[1] SEMafoor 15.4 p.58: De heilige(?) Ansfried.
[2] http://www.nifterlaca.nl/read.php?3,23902,23909#msg-23909
[3] In de index van de vertaling van Thietmars werk door Werner Trillmich komen Amersfoort, Heiligenberg en Hohorst wel voor omdat de vertaler die in een voetnoot heeft geïntroduceerd. Thietmar zelf noemt ze niet.
[4] Van Rij, Hans (1980): Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd, Verloren Amsterdam
[5] Trillmich, Werner (1966): Thietmar von Merseburg, Chronik, Wissenschaftliche Buchgesellschaft Darmstadt
[6] Beekman, Dr.A.A.(1948) De wateren van Nederland aardrijkskundig en geschiedkundig, p.233.
[7] De Vries, Dr.J.(1962): Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen. Aula-boeken nr.85
[8] Boomgaard, J.E.A. (1984): Holland in kaart en prent, Tielt p.32
[9] fragment van blad 408 (links) in de Grote Historische topografische Atlas (±1905) Utrecht
[10] Topografische kaart van Nederland 1:50.000, blad 32 west: Amersfoort
[11] Nog een “den Ham” ligt in de Grote Historische topografische Atlas op de weg van Amersfoort naar Bunschoten (blad 408 onderaan).
[12] Mijssen-Dutilh, Margriet (2007): Amersfoort lag aan Zee. Waterschapskroniek Vallei & Eem. Deel I (777-1616)
[13] Nederland in vroeger tijd deel XI Utrecht; 1965 Europese bibliotheek Zaltbommel.
[14] Alte Maße und Gewichte (Preußen) – Wikipedia    https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlandse_mijl
[15] Zie SEMafoor 17.4 (december 2016), p.37 t/m 42).
[16] Zie blad 489 (geheel links in de Veenkampen) in de Grote Historische topografische Atlas (±1905) Utrecht
[17] Beekman p.51.
[18] https://nl.wikipedia.org/wiki/Valleikanaal
[19] de naam Frieda komt veel voor en heeft niets met Ansfried te maken.
              Reactie geven op artikel