Buiten de gebaande wegen

Alex Laenen, 19 jun. 2022

Joep Rozemeyer behoort tot het slag onderzoekers die gebaande paden durven te verlaten om nieuwe wegen te ontdekken. Hij zit ook in de categorie die voor de trouwe SEMafoor-lezer amper introductie nodig heeft: Joep schreef voor het blad talrijke artikelen over historie en geografie van de Lage Landen, zijn bijdragen staan in verschillende SEM-boeken en hij sprak op de symposia. Op zijn naam staan bovendien twee studies over ‘Dorestad’ en ‘Trajectum’. In augustus 2021 verscheen in SEMafoor zijn ‘In Memoriam’, want Joep was kort tevoren overleden, 86 jaar oud.

Een apart boek

  
  
Joep Rozemeyer,
Op zoek naar Romeinse wegen in Nederland en België

De voormalige oogarts is daardoor nog niet uit het zicht verdwenen. Zijn geestelijke erfenis bestaat namelijk uit een bundeling van zijn onderzoeken op het terrein van het Romeinse wegennet. Deze fraai uitgevoerde en rijk geïllustreerde publicatie is onlangs verschenen en heet Op zoek naar Romeinse wegen in Nederland en België. Joep had een jarenlange fascinatie voor tracés, locaties, bronnen en geschiedenis - deze uitgave van Uitgeverij Verloren draagt daar alle sporen van.

Joep is bij zijn zoektochten niet over één nacht ijs gegaan. Al lang geleden ging hij te rade bij de roemruchte archivaris Albert Delahaye (1915-1987) en consulteerde hij meerdere hoogleraren uit Nederland en België. Daarnaast werkte hij een grote stapel vakliteratuur en bronnenmateriaal door - het is allemaal verantwoord in de toelichtingen. Gesteld kan worden, dat Joep goed voorbereid op pad is gegaan. Maar hij heeft ook zijn eigen weg gekozen.

In zijn postume publicatie staat de Romeinse atlas, de Peutingerkaart, centraal. En dan in het bijzonder de regio met de naam PATAVIA. Waar Albert Delahaye dit kaartdeel projecteerde op Noord-Frankrijk en daardoor aan de Lage Landen een geheel eigen geschiedbeeld koppelde, is Joep daarentegen veeleer de gangbare uitleg blijven volgen. Maar hij bracht daarin wél de nodige wijzigingen aan en diverse lokalisaties gingen op de schop. Een alternatieve visie!

Als autodidactisch oudheidkundige achtte Joep het immers noodzakelijk om de bestaande consensus over het begrip ‘PATAVIA’ aan te kaarten. Hij was namelijk op diverse ongerijmdheden gestuit, toen hij de routes in deze regio en de algemeen aanvaarde uitleg daarvan met een kritische blik ging volgen. Zijn oog viel op de twee wegen in de PATAVIA, die de daar gelegen plaatsen Noviomagi en Lugduno verbinden. Doorgaans gelden deze wegen, bekend als de Noord- en de Zuidroute, als verbindingslijnen tussen het latere Nijmegen en Leiden. Beide routes behoorden ook tot de noordgrens van het Romeinse Rijk en de verdedigingslinies ervan: de Limes.

Juist de gewoonlijke identificaties van de plaatsen waren Joep een doorn in het oog, en voor hem alle reden om hen eens grondig onder de loep te nemen. Hij interpreteerde deze wegen vervolgens in afwijkende zin. Dat wil zeggen, hij ging weliswaar uit van ‘Noviomagi = Nijmegen’ als vertrekpunt, maar ‘Lugduno’ kreeg toch een heel andere locatie toebedeeld als eindpunt van zijn exercitie. Die locatie lag volgens de uiteindelijke inzichten van Joep niét strak in westelijke richting: zijn nieuwe oriëntatie volgde precies een zuidwestelijke richting en kwam uit in België. Daarmee verdween het Zuid-Hollandse Leiden als ‘Lugduno’ van de kaart en kreeg de Romeinse plaats een andere invulling. Tegelijk wordt zodoende een alternatief aangereikt, onder anderen aan de Nijmeegse archeoloog Paul van der Heijden voor diens boek Romeinse wegen in Nederland (2016).

De speurtocht

Dit mag wel een radicale heroriëntatie genoemd worden. De vraag is nu hoe Joep Rozemeyer tot deze geografische aardverschuiving kwam. Het antwoord hierop is temeer van belang, omdat dit uiteraard ook gevolgen heeft voor de geschiedschrijving van de regio en wijde omgeving. In zijn boek heeft Joep daarom zijn werkwijze en marsroute stapsgewijs uiteengezet en in drie ruim opgezette Delen verantwoord. Het geheel beoogt een bijdrage te leveren aan het “historisch discours” over het tracé van de Patavia-routes, in de woorden van Joep. In dat kader volgen we zijn driedelige verslag.

Deel I beoordeelt vorm en inhoud van de Peutingerkaart, die zoals bekend antwoorden geeft maar minstens zovele vragen oproept. Joeps bijzondere aandacht gaat uit naar het westelijke segment, waarin zich ook PATAVIA bevindt. En dan doemen de vragen op, over de rivieren, plaatsen, de vignetten, de wegen en afstandsbepalingen. In het algemeen handelt het hier om vrij globale achtergrondinformatie.

Deel II wordt al concreter, duikt dan ook het diepe in en behelst een terreinverkenning. De kwestie is immers: hoe betrouwbaar is de informatie op de Peutingerkaart? Daarom volgt op dit traject eveneens een toetsing aan andere ‘reisgidsen’ en passeren het Itinerarium Antonini, de Cosmographia van de Geograaf van Ravenna en de Geographia van Claudius Ptolemaeus de revue. Daarnaast zijn andere controlemiddelen gehanteerd, zoals latere landkaarten, terwijl ook de Mijlpalen niet ontbreken op de zoektocht van Joep. Zijn controle van de bronnen bracht hem althans tot deze conclusie: “Hoewel niet foutloos blijkt de kaart een redelijk betrouwbare bron voor onderzoek naar Romeinse wegen.”

Tijdens zijn speurtocht door de Lage Landen zwierf Joep bovendien langs de Maasroute van Nijmegen naar Atuaca alsook over de Via Belgica, het tracé van Boulogne naar Keulen. Deze verkenningen waren vooral bedoeld om het legendarische Atuaca oftewel Atuatuca terug te vinden. Uitgebreid en gedetailleerd komt dan het land van Luik en Tongeren in beeld, daar waar Julius Caesar recht in een hinderlaag liep, om er vervolgens driftig huis te houden. Een slachtpartij.... Deze revanche en nog veel meer beschreef de generaal in zijn verslag Oorlog in Gallië, en Joep heeft van dit propagandistisch meesterwerk dankbaar gebruik gemaakt bij zijn naspeuringen ter plekke. Overigens werd daarbij ook de moderne grondradar ingezet, als aanvulling op het oude oorlogszuchtige geschrift.

In Deel III wordt de vergaarde kennis toegepast op de cruciale kwestie: waar zijn de beide Patavia-wegen op de Peutingerkaart te lokaliseren? Met open blik analyseert Joep om te beginnen de visies van verschillend (onder)zoekers, onder wie Albert Delahaye. Diens hypothese over het Noord-Franse Leulinghem als ‘Lugduno’ kon Joep evenwel niet bekoren: de bezochte plaats had geenszins de uitstraling van een belangrijke tweetorenstad, zoals de Peutingerkaart die afbeeldt. De stellingen van andere historici gaan over de Noordroute als de Limes-weg onder de Rijn, tussen Nijmegen en Katwijk aan Zee, terwijl de Zuidroute via het Land van Maas, Waal en Lek voorbij Voorburg eveneens bij Katwijk eindigt. Dit voorgestelde verloop en de daaraan gekoppelde plaatsbepalingen krijgen in dit Deel III alle aandacht; de opgravingsresultaten langs de routes komen eveneens aan bod.

Niettemin laat Joep Rozemeyer duidelijk doorschemeren dat hij allesbehalve gelukkig is met deze ‘Hollandse traditie’. Hij ziet immers vooral problemen opdoemen. Die hangen volgens de auteur samen met de toegemeten, maar eigenaardige structuur van de Limes-weg, het geworstel met afstanden en plaatsbepalingen, het tracé van de Zuidroute dat feitelijk niemand bevalt. “Kortom: onzekerheid troef”, oppert Joep stellig. Helemaal frappant wordt het, als hij uitrekent dat ‘Lugduno’ op grond van het opgegeven aantal mijlen onmogelijk aan de Zuid-Hollandse kust gelegen kan hebben: indien de plaats in Nederland wordt gesitueerd, dan komt die juist “ver in zee” te liggen. Buitengaats, midden in de Noordzee! Een ander groot bezwaar tegen de Nederlandse lokalisatie acht Joep de Keltische achtergrond van de naam ‘Lugdunum’: deze past zijns inziens totaal niet in de Midden-Nederlandse omgeving. Over het geheel genomen en resumerend durft hij dan ook te poneren dat Midden-Nederland te krap was voor de gehanteerde afstanden op de Patavia-routes; en het moerassige (veen)landschap was bovendien ongeschikt voor de gezochte wegen. Die conclusie blijft bij Joep overeind, ook na herhaalde consultatie van het werk van Ptolemaeus, het Itinerarium Antonini en de Geograaf van Ravenna.

Het perspectief

Zo komt de lezer uiteindelijk terecht bij de alternatieve tracés van PATAVIA, zoals Joep die meent te kunnen presenteren: de onderzoeker slaat nieuwe wegen in. Als gezegd nam hij Nijmegen als uitgangspunt: Noviomagi, hoofdstad van de ‘civitas Batavorum’ in het Eiland der Bataven. Bij zijn reconstructie van de Noordroute en met de Peutingerkaart in de hand, gidst hij de lezer dan langs diverse plaatsen, dwars door Gelderland en Noord-Brabant. Onderweg komen talloze Romeinse en inheemse vondsten voorbij, evenals de meningen van oudheidkundigen. Wél is soms juist het ontbreken van artefacten op de route een probleem, erkent ook Joep Rozemeyer; maar grosso modo zijn er doorgaans de nodige relicten gevonden. Dat geldt evenzeer voor het vervolgtraject in België, richting Antwerpen en Gent, een gebied met een overmaat aan Gallo-Romeinse vondsten. Joep acht dan ook dit parcours een logische uitleg van de Romeinse wegenkaart, met ‘Antwerpen = Trajectum’ en ‘Gent = Lugdunum’ als uitstekend passende doorgangs- en eindpunten. De juiste namen op de juiste plaatsen dus – en bovendien met vaste, droge grond onder de voeten. Dezelfde conclusie trok Joep na vergelijking met het Itinerarium Antonini en het werk van de Geograaf van Ravenna; zelfs de votiefsteen (wij-altaar) uit Fectione leverde onverwachte informatie op. Veel ruimte besteedde Joep ook aan het zoeken naar een antwoord op de vraag hoe Gent als havenplaats valt uit te beelden. Diverse naspeuringen leidden dan tot de slotsom dat “er aanwijzingen zijn voor de vroege aanwezigheid van een eigen zeehaven.”

De Zuidroute ten slotte. In tegenstelling tot Paul van der Heijden vond Joep die niet ‘mysterieus’ noch ‘onvindbaar’. Hij wist die route immers wél te traceren, weer met Noviomagi/Nijmegen als vertrekpunt. Zijn tracé volgt dan de Peelroute, duikt al snel België in en passeert Lier en Asse, boven Brussel. Op de vereiste 12 leugae afstand daarvan doemt de aloude marktplaats Velzeke op, met een museumvol Romeins materiaal. Hier stuiten we dus volgens de onderzoeker op het fameuze foro adriani oftewel Forum Hadriani. Vandaar is het nog een vrij klein stuk naar Gent, alias Lugduno, dat tevens de vereiste Keltische trekken zou bezitten. Aldus is de cirkel rond, en temeer acceptabel voor Joep omdat dit tracé de kenmerken vertoont van een strakke militaire route. Hij wijst erop dat ook andere onderzoekers juist die kenmerken zo typerend vonden voor deze onderste Patavia-weg. De route, een snelle militaire verbindingsroute met het Gallische achterland, is trouwens bezaaid met oudheidkundige relicten van Gallo-Romeinse origine.

Dit is in grote lijn het perspectief dat de lezer geboden wordt. Afsluitend volgde in dit onderzoeksverslag nog een overzicht van de bevindingen en conclusies. De voornaamste is: de Patavia-routes kunnen niet in Midden-Nederland gelopen hebben. Een intrigerend, leerzaam betoog – een nieuw licht op oude zaken.

 

* Joep Rozemeyer, Op zoek naar Romeinse wegen in Nederland en België. Uitgeverij Verloren, Hilversum 2022 (133 blz., 19 €).

 

              Reactie geven op artikel