De uitdrukking ‘donkere middeleeuwen’ is in Nederland in onbruik geraakt, maar in de Engelstalige literatuur kan met ‘Dark Ages’ nog steeds de periode na de val van het West-Romeinse rijk aangeduid worden. Voorheen moesten we dat dan opvatten als een tijdperk waarvan we weinig of geen kennis hadden en dat dus eigenlijk alleen een donkere plek in onze geest vormde, maar tegenwoordig is het niet meer gek om het woord ‘donker’ in dit verband letterlijk op te vatten. Want de tijd waarin het West-Romeinse rijk verdween kan dank zij de wetenschap van de dendrochronologie ook beschouwd worden als een periode met een gebrek aan licht. Sterker nog, zonder dendrochronologie zouden we niet ontdekt hebben dat de overgang van Oudheid naar Middeleeuwen letterlijk een donkere periode was.
Misschien zijn sommige lezers een beetje verbaasd over de opgewekte toon waarmee hier gesproken wordt over de dendrochronologie (jaarringenonderzoek), want in het kwartaalblad SEMafoor heeft Henk Feikema zich tussen januari 2006 en mei 2021, dus ruim vijftien jaar lang, consequent negatief uitgelaten over dateringen die gedaan zijn met behulp van de radiocarbonmethode en/of het jaarringenonderzoek. Hoewel het twee totaal verschillende technieken zijn. Aan beide kleven problemen, maar daar zijn de gebruikers van die technieken zich heus wel van bewust. Het is bekend dat oudere bepalingen met de radiocarbonmethode onbetrouwbaar zijn, want de methode heeft in de loop der tijd wel enige correcties moeten ondergaan. Desondanks blijf het een techniek waarbij men, weliswaar niet al te stellig, ruwweg een ouderdom kan vaststellen. Dat in tegenstelling tot die van het jaarringenonderzoek, waarmee men vaak tamelijk beslist kan zijn over een bepaald jaartal. Helaas is de jaarringenmethode lang niet altijd toepasbaar, bijvoorbeeld doordat er ter plekke geen hout gevonden kan worden. Of omdat daar alleen bomen groeiden die geen jaarringen hebben. Of om nog allerlei andere redenen. Wie er (veel) meer over wil weten leze het boek van Valerie Trouet: ”Wat bomen ons vertellen”[1]. Zou Henk Feikema al ontdekt hebben dat ‘Een Russische kijk op de historie’[2] misschien niet zo betrouwbaar is?
De dendrochronologen hebben in ieder geval ontdekt dat er in het tweede kwart van de zesde eeuw een tijdperk begon dat tegenwoordig wel de LALIA wordt genoemd (Late Antique Little Ice Age). Over de oorzaak van die Ice Age zijn ze het in zoverre eens dat algemeen wordt aangenomen dat het toen plotseling verslechterende klimaat waarschijnlijk veroorzaakt werd door vulkaanuitbarstingen. Maar het is niet onmogelijk dat men daarover nog eens van mening verandert. Kijken we namelijk naar de zogenaamde ‘Perm-Trias-massa-extinctie’[3] dan kan men als oorzaak daarvan kiezen uit o.a.: de inslag van een hemellichaam, een supernovauitbarsting, een gammaflits, vulkanische activiteit en waterstofsulfide in de dampkring. Voor zover mij bekend is de vulkanismetheorie ook daarbij de populairste, maar niets is zo veranderlijk als een wetenschapper. Het voordeel van de dendrochronologen is dat vanwege de veel geringere afstand tussen ons en de LALIA (zo’n kleine 15 eeuwen) vergeleken met de afstand tussen ons en de Perm-Trias-extinctie (zo’n slordige 250.000.000 jaar of 2.500.000 eeuwen) er veel minder keuzemogelijheden zijn. Bij de LALIA kan het eigenlijk niets anders geweest zijn dan vulkanisme; andere oorzaken zouden rampzaliger gevolgen gehad hebben en duidelijker sporen hebben nagelaten. De mogelijke (of in dit geval eigenlijk onmogelijke) inslag van een asteroïde of een komeet wordt behandeld in het boek van David Keys[4] dat in SEMafoor 2.3, (augustus 2001) op p.13 besproken is. Maar ook Keys mikt op vulkanisme.
Dus zijn de deskundigen op zoek naar een geschikte vulkaan. Soms denken ze dat ze de hoofdprijs hebben, maar die wordt dan weer door andere geleerden in twijfel getrokken. Keys heeft het in zijn boek uit 1999 over proto-Krakatoa, een veronderstelde vulkaan die zich in Straat Soenda tussen de huidige eilanden Java en Sumatra bevonden zou hebben. En nog maar enkele jaren geleden (2019) was de Ilopango in El Salvador favoriet: “Kolossale vulkaan achter mysterieuze ‘koudeperiode’ eindelijk ontdekt”[5]. Tegenwoordig denkt men meer aan IJsland[6], hoewel er natuurlijk ook weer geleerden zijn die zich afvragen of het dan niet een uitbarsting in Noord-Amerika geweest kan zijn. Het wordt echter steeds duidelijker dat er meerdere uitbarstingen aan de LALIA hebben bijgedragen; genoemd worden uitbarstingen in de jaren 536, 540 en 547[7]. Dat het om meerdere uitbarstingen gaat blijkt niet alleen uit jaarringenonderzoek, maar ook uit boringen in gletsjerijs van Groenland en Antarctica. In ieder geval hadden de genoemde jaren zeer koude zomers. Bijvangst van het onderzoek was de ontdekking dat vrijwel alle ongebruikelijk koude zomers in de afgelopen 2500 jaar waren voorafgegaan door de eruptie van een vulkaan[8]. Uit een artikel over klimaatonderzoek in de Volkskrant staat daarover het volgende:
“Opvallend is dat de onderzoekers bij ongeveer de helft van de vulkanische klimaatdips niet meer konden aanwijzen welke vulkaan de boosdoener was. Begrijpelijk, vindt Dröge. ‘Er zijn zó ontzettend veel vulkanen. Er zijn niet altijd getuigen en andere keren waren die er wel, maar zijn hun getuigenissen verloren gegaan”[9]. |
Dat de LALIA veroorzaakt zou zijn door IJslands vulkanisme, zou ook verklaren waarom men zo lang naar de veroorzaker heeft moeten zoeken. De uitbarstingen zijn in dat geval niet van nabij waargenomen door menselijke getuigen, want IJsland is waarschijnlijk pas in de tweede helft van de negende eeuw gekoloniseerd[10], dus na de LALIA (536-ca.660). Het land was toen aantrekkelijk vanwege zijn betrekkelijk milde klimaat en omdat het onbevolkt was en er dus geen moeite gedaan hoefde te worden om aan landbouwgrond te komen. Recente dateringen met de radiocarbonmethode suggereren dat zich in de tweede helft van de zevende eeuw mensen op het eiland vestigden, dus direct aan- of na het einde van de LALIA. Maar dat idee is misschien ook wel in belangrijke mate voortgekomen uit het feit dat de Färoer in de 6e eeuw door monniken werden bewoond. En men daardoor gewoon verondersteld heeft dat IJsland in die tijd dan ook wel bewoond zal zijn geweest.
Een miskleun is het aanhalen van ‘De mensura orbis terrae’ waarin de Ierse monnik Dicuil (2e helft 8e eeuw) zegt dat er op Thule monniken wonen. Dat zal best, maar IJsland en Thule hebben niets met elkaar te maken. Thule wordt soms een eiland genoemd, maar het is in feite een reusachtig schiereiland (Noorwegen + Zweden). Procopius overschat de afmetigen van Thule zelfs zwaar door te beweren dat het tien keer zo groot is als Britannië[11] (in dat geval zou het zo groot zijn als Groenland!). Er is vanaf het moment dat Thule door ene Pytheas uit Marseille (4e eeuw v.Chr.) werd genoemd lang naar gezocht, maar pas in 1985 is het door J.M. Alonzo-Núñez definitief geïdentificeerd[12]. Zowel Procopius (490-na 562) als Jordanes († na 552) hebben een korte beschijving van Thule gegeven. Jordanes kent de naam Thule wel, maar hij weet niet wat er mee bedoeld wordt. Zelf schrijft hij over Scanza, waaruit de huidige naam Scandinavië is voortgekomen. Uit de verbluffende overeenkomst tussen de beschrijvingen van Procopius en Jordanes valt te concluderen dat Thule en Scanza twee namen voor hetzelfde (schier)eiland zijn. Beide historici leefden ongeveer tijdens het ‘hoogtepunt’ van de LALIA. Nemen we aan dat de LALIA werd veroorzaakt door heftig vulkanisme op IJsland, dan is het ook op grond van de genoemde beschrijvingen onmogelijk om Thule en Scanza aan IJsland gelijk te stellen.
Dat de IJslandse vulkaanuitbarstingen tijdens de LALIA werkelijk voor duisternis hebben gezorgd weten we van Procopius:
“En het gebeurde tijdens dit jaar (536) dat er een vreselijk voorteken verscheen. Want de zon gaf gedurende het hele jaar haar licht zonder helderheid, zoals de maan, en ze leek zeer sterk op de zon tijdens een verduistering, want de stralen die ze uitzond waren niet helder zoals normaal. En vanaf de tijd dat dit gebeurde waren de mensen niet vrij van oorlog of van pestziekte of andere dingen die tot de dood leiden. En het was de tijd waarin Justinianus in het tiende jaar van zijn regering was”[13]. |
Waarom is er van die duisternis en de daarop volgende hongersnoden in de geschiedschrijving weinig terug te vinden? Procopius geeft het antwoord: die dingen werden slechts gezien als voortekenen van de narigheid die er op volgde: oorlog en een afschuwelijke ziekte en ‘andere dingen die tot de dood leiden’. Over de oorlogen (met Perzië, de Vandalen en de Gothen) heeft Procopius boeken vol geschreven. Ook over de toenmalige pestpandemie zijn we door hem enigszins geïnformeerd[14]. Uit die “andere dingen” mag geconcludeerd worden dat Procopius een voorzichtige persoon was. Niet voor niets valt na de “andere dingen” de naam van Justinianus. Justinianus wordt wel de laatste keizer van het Romeinse rijk genoemd. Men bedoelt dan het ongedeelde rijk, want volgens anderen bestond het West-Romeinse rijk in zijn tijd niet meer en was de laatste keizer (Romulus Augustulus) in 476 afgezet. Otto Veh was een Duitse historicus die Justinianus nog bij het Romeinse rijk rekende[15], maar de Nederlander Fik Meijer beschouwt Justinianus als een keizer van het Byzantijnse rijk[16]. Procopius was als secretaris bij diens veldheer Belisarius in dienst en deed zijn werk blijbaar tot tevredenheid. Maar in 1623 werd er in de Vaticaanse Bibliotheek een tot dan onbekend geschrift van hem gevonden dat sindsdien onder de titel Historia arcana (geheime geschiedenis[17]) een boekje open doet over Justinianus en Belisarius en hun vrouwen. De inhoud van dat geschrift maakt begrijpelijk waarom het geheim was. Justinianus en Belisarius zouden het niet met plezier gelezen hebben. Het kan niet uitgesloten worden dat die inhoud bij Procopius ‘tot de dood’ geleid zou hebben.
Beschrijvingen van de regering en het leven van Justinianus moeten hier overgeslagen worden, maar dat er een geheime geschiedenis van is geeft wel aan dat ook daar donkere perioden in aan te wijzen zijn. Toen Justinianus aan zijn regering begon zag alles er prachtig uit en we hebben heden nog een gebouw dat daar uitdrukking aan geeft: de Hagia Sophia in Istanbul. Het codificeren van wetten, waaronder die van het oude Rome, die dank zij Justinianus tijdens zijn regering plaatsvond, vormden voor de volgende eeuwen de basis van het Europese recht. Hij bouwde een modern leger op, waarin vooral de boogschutters en de piekeniers opvielen en waarmee generaals als Belisarius en Narses successen behaalden. Maar na het uitbreken van de builenpest in 540 ging het neerwaarts met het Byzantijnse rijk. Kort samengevat vertelt Procopius er ongeveer het volgende over[18]: De oorsprong van de pandemie valt niet verder te herleiden dan tot Pelusium[19]. Vandaar verspreidde de ziekte zich naar Alexandrië en Palestina. Palestina werd het brandpunt van waaruit ze zich verspreidde naar de rest van de wereld. In het voorjaar van 542 werd Byzantium bereikt. Al snel steeg het aantal sterfgevallen tot 10.000 per dag. Grafdelvers konden dat niet bijhouden. Van de torens van fortificaties werden de daken verwijderd en als de bouwwerken gevuld waren met lichamen, dan werden de daken weer teruggeplaatst. Ook schepen werden met doden gevuld en nadat ze naar zee geroeid waren aan hun lot overgelaten.
De zieken werden door een plotseling opkomende koorts getroffen en op de eerste of tweede dag zwollen de lymfeklieren in hun oksels en liezen op. Veel patiënten raakten bewusteloos, anderen gingen ijlen waarbij ze spoken zagen of hun dood hoorden voorspellen. Soms braken de lymfeklieren open in etterende zweren die de patiënt in vreselijke pijn lieten sterven. Meestal trad de dood in op de vijfde dag, maar dat kon ook veel sneller gebeuren of juist gerekt worden tot een week of twee. Een uitbraak begon meestal aan de kust en verspreidde zich vandaar over het land. Dokters waren nogal nutteloos. Ze konden niet vertellen of een geval zich ernstig of licht zou ontwikkelen en ze hadden er ook geen middel tegen. De ziekte leek ook niet van mens tot mens overgedragen te worden, want onder de dokters die de zieken verzorgden en de doden aflegden kwamen niet meer gevallen voor dan onder andere mensen. Tot aan het jaar 590 keerde de pest steeds weer terug en spaarde daarbij stad noch dorp en teisterde de meest afgelegen plekken. Als een streek leek te ontsnappen, dan kwam de ziekte beslist spoedig. Net zoals bij de pest van Cyprianus[20] leek er een seizoensgebonden uitbraak te zijn die gedurende een paar jaar kon uitblijven en dan plotseling weer in volle hevigheid kon terugkeren. Alle leeftijden liepen risico, maar er stierven meer mannen dan vrouwen. Veel steden en dorpen werden verlaten of de bevolking ervan werd weggevaagd. De landbouw kwam tot stilstand en paniek bracht het hele rijk in verwarring. Volgens Procopius (en anderen) wees de verdorvenheid en losbandigheid van degenen die de ziekte overleefd hadden er op dat alleen de meest goddelozen door haar gespaard waren.
|
|
|
De runensteen van Rök in Zweden
|
Bij het feit dat in het voorgaande nogal eens over IJsland gesproken werd is het opmerkelijk dat er in 2020 in verband met de LALIA een artikel verscheen over de bekende runensteen van Rök in Zweden[21]. Het artikel[22] werd als volgt ingeleid:
“De Röksteen uit centraal midden Zweden, gedateerd op ca. 800 CE, is beroemd vanwege onder andere een veronderstelde zinspeling op keizer Theoderik de Grote[23]. Deze studie stelt in plaats daarvan dat de inscriptie gaat over een door de dood van een zoon opgeroepen bezorgdheid en de vrees voor een nieuwe klimaatcrisis zoals het catastrofale exemplaar dat zich na 536 CE voordeed. Met een combinatie van vooruitzichten en bevindingen op het gebied van de kennis van oude schrifttekens, filologie, archeologie en de geschiedenis van een religie presenteert de studie een geheel nieuwe interpretatie in een tot eenheid gebracht opstel dat laat zien hoe het monument begrepen kan worden in de socio-culturele en religieuze context van het vroege Viking tijdperk in Scandinavië. De inscriptie bestaat, volgens de voorgestelde interpretatie, uit negen raadselachtige vragen. Vijf daarvan betreffen de zon, en vier, zo is beredeneerd, betreffen kwesties in verband met de god Odin. Een centrale conclusie is dat er betekenisvolle paralellen zijn tussen de inscriptie en de Scandinavische poëzie, speciaal in het in de Edda voorkomende gedicht ‘Vafþrúðnismál’”[24].
Na deze inleiding van het artikel wil de geschiedkundig geïnteresserde mens het natuurlijk lezen, want een runeninscriptie die in verband gebracht zou kunnen worden met een gebeurtenis van meer dan regionale betekenis zou nieuws zijn. Weliswaar wordt de Röksteen daar al langer van verdacht vanwege de bewering dat de naam van Theoderik de Grote er op voorkomt, maar aan de juistheid van die bewering is natuurlijk altijd getwijfeld. Het is immers moeilijk te begrijpen hoe de de naam van een Italiaanse beroemdheid uit de 6e eeuw terecht zou kunnen komen op een Zweedse runensteen uit de tijd van Karel de Grote. Een extra uitnodiging om het artikel te gaan lezen is het feit dat de bedenkers ervan eveneens de vermelding van Theoderik afwijzen. En daar komt bij dat de Röksteen onder de runeninscripties een bijzondere plaats inneemt.
Wat men van een ‘normale’ runeninscriptie mag verwachten staat beschreven op p.15/16 van SEMafoor 17.4 (december 2016). Het is een waarschuwing om aan een runensteen niet te veel tijd te besteden. Van veel runeninscripties is niet eens zeker hoe ze gelezen moeten worden en als ze wel gelezen kunnen worden hebben ze ons toch meestal weinig te vertellen. Vaak gaat het om niet veel meer dan de mededeling dat er iemand dood is. De Röksteen (het woord rök betekent ‘grote steen’)[25] bevat de langst bekende runeninscriptie (ca.750 tekens) en dankt vooral daaraan haar bekendheid. De opvallende lengte van de inscriptie is niet echt een voordeel, want daardoor bevat ze woorden die van geen enkele andere inscriptie bekend zijn. Een bijkomend probleem is het ontbreken van woordscheidingen, maar dat is in de runenwereld normaal. Om er een echte puzzel van te maken moet per regel de leesrichting vastgesteld worden. De boodschap op de steen is grotendeels onduidelijk maar daar schrikt een runenkundige niet van. De inscriptie zou een soort familiekroniek zijn die negen generaties teruggaat. Dat geeft een klein beetje hoop dat de steen iets over de LALIA zou kunnen vertellen, maar het hangt er maar van af of de eerste generatie in het begin- of in het einde van de donkere eeuw leefde en daarbij zouden we ook iets moeten weten over de gemiddelde duur van een generatie in vroegmiddeleeuws Zweden. Er waren in de Vroege Middeleeuwen geen overheden die gegevens over de leeftijdopbouw van de Zweedse bevolking bijhielden en het is dus eigenlijk onmogelijk om te zeggen hoe lang een periode van negen generaties in middeleeuws Scandinavië duurde. Er is wel eens iets geschreven over leeftijdsopbouw in het verleden van ons eigen land, maar als dat de vroege middeleeuwen betreft[26], dan had u net zo goed zelf iets kunnen verzinnen.
Het grootste probleem is wel de vertaling van de steen. Over vertalingen van runenteksten is al iets gezegd in SEMafoor 17.4, p.15/16. Hieronder het fragment waarin volgens de klassieke uitleg Theoderik genoemd wordt. Links volgens het artikel en rechts volgens het boek van Johan Nowé:
Raið iau, rinkR hinn þurmōði,
|
raid þiaurikr hin þurmuþi
|
stilliR flutna, strāndu HraiðmaraR.
|
stiliR flutna strontu hraiþmaraR
|
SitiR nū garuR ã guta sīnum,
|
sitiR nu karuR o kuta sinum
|
skialdi umb fatlaðR, skati mæringa[27].
|
skialti ub fatlaþR skati marika
|
|
|
Ride the horse did the bold champion, chief
|
Theoderik, de waaghals, heerste over de zeekrijgers
|
of men, over the shores of the Hraiðsea.
|
in het land van de Ruitergoten
|
Now he sits armed on his horse,
|
Zie hem nu in volle wapenrusting op zijn paard zitten
|
his shield strapped, foremost of the famous.
|
Hij houdt het schild geheven, de vorst der Maringen
|
Wie niet genoeg heeft aan zijn natuurlijke belangstelling voor het onderwerp kan zich laten motiveren door teksten als: “Het is wetenschappers gelukt om de boodschap op de steen – die decennia lang onontcijferbaar leek – te ontsluieren.”[28], of “Wetenschappers in Zweden hebben voor een doorbraak gezorgd in de ontcijfering van een mysterieuze runensteen uit de tijd van de Vikingen”[29], en “Ninth-century Rök stone may deal with fear of cold climate crisis in Scandinavia”[30]. Uitspraken waaruit blijkt dat de betreffende artikeltjes zijn geschreven door mensen die niet de moeite hebben genomen om te kijken hoe de betreffende wetenschappers tot hun conclusies zijn gekomen. Want daar heb je, zoals vaak bij zulke onderwerpen, enige kennis voor nodig. Wie het oorspronkelijke artikel (noot 21) gaat lezen moet niet alleen iets weten over runeninscripties, maar ook een heel klein beetje thuis zijn in de Oud-Scandinavische literatuur en bijvoorbeeld wel eens de Edda onder ogen gehad hebben (zowel de ‘poëzie-Edda’ van Saemundur als ook de ‘proza-Edda‘ van Snorri Sturluson).
Voor de meeste runenteksten zijn in de loop der tijd verschillende vertalingen voorgesteld. Dat heeft nooit grote gevolgen omdat die teksten, voor zo ver we ze kunnen begrijpen, meestal eenvoudige mededelingen zijn en geen verhandelingen over diepgaande problemen. Ook de tekst van de Röksteen heeft nooit opschudding veroorzaakt omdat het deel ervan dat voor ons enigszins begrijpelijk is (of gemaakt kan worden) niet erg af lijkt te wijken van wat er in de regel ook op andere runenstenen te vinden is. Alleen de bewering dat de naam van Theoderik er op zou staan werpt vragen op, omdat we niet verwachten dat er in de vroege middeleeuwen toeristenverkeer tussen centraal Zweden en noordoost Italië was. Daarom is het ook niet verontrustend dat Per Holmberg, Bo Gräslund, Olof Sundqvist en Hendrik Williams met een vertaling zijn gekomen waarin Theoderik ontbreekt. Maar het is de heren blijkbaar ontgaan dat het op de Rök-steen nergens over duisternis, kou, honger of ziekte gaat. Zelfs niet over de ‘Fimbulwinter’, die in de Noorse mythologie een belangrijke rol speelt. Er is niet één aanknopingspunt met de LALIA. Ondanks het feit dat in de recensies de woorden ‘gelukt’, ‘ontsluieren’, ‘ontcijferen’ en ‘doorbraak’ staan is het artikel wat mij betreft een zwamverhaal dat z’n weerga niet kent. Fantasieverhalen die voor wetenschappelijke oudheidkunde moeten doorgaan[31] komen steeds vaker voor, maar zo’n rampexemplaar als deze over de Röksteen was er nog niet. Onder de bedenkers bevindt zich geen historicus, hoewel zo iemand niets garandeert. Gräslund is archeoloog, Sundqvist is volkenkundige, Wiliams en Holmberg zijn taalkundigen. De laatstgenoemde is de auteur.
[1] |
Trouet, Valerie (2020): Wat bomen ons vertellen. Een geschiedenis van de wereld in jaarringen. Lannoo Tielt. |
[2] |
Feikema, Henk (2006): Een Russische kijk op de historie. SEMafoor 7.1 p.20 |
[3] |
https://nl.wikipedia.org/wiki/Perm-Trias-massa-extinctie |
[4] |
Keys, David (1999): Catastrophe. An investigation into the origins of the modern world. Arrow books London |
[5] |
https://www.nationalgeographic.nl/wetenschap/2019/08/kolossale-vulkaan-achter-mysterieuze-koudeperiode-eindelijk-ontdekt |
[6] |
https://en.wikipedia.org/wiki/Volcanic_winter_of_536 |
[7] |
https://www.medieval.eu/late-antique-little-ice-age-or-lalia-ad-536-660/ |
[8] |
https://www.sciencemag.org/news/2018/11/why-536-was-worst-year-be-alive |
[9] |
de Volkskrant, donderdag 9 juli 2015. Maarten Keulemans: Grote eruptie: tien jaar snertweer |
[10] |
https://en.wikipedia.org/wiki/Settlement_of_Iceland |
[11] |
Prokop: Gotenkriege VI,15. Griechisch-Deutsch ed. Otto Veh, München 1966 |
[12] |
zie SEMafoor 22.1 (februari 2021) p.42 |
[13] |
http://www.gutenberg.org/files/16765/16765-h/16765-h.htm |
[14] |
https://sourcebooks.fordham.edu/source/542procopius-plague.asp |
[15] |
Veh, Otto (2003): Lexicon der Römischen Kaiser. Von Augustus bis Iustinianus I. Patmos paperback |
[16] |
Meijer, Fik (4e druk 2004): Keizers sterven niet in bed. Van Caesar tot Romulus Augustulus. Amsterdam |
[17] |
Procopius: The secret history. Penguin Classics |
[18] |
gebaseerd op p.17/18 van Cartwright, Frederick F. (1972): Disease and History. Dorset press, New York |
[19] |
toen een havenstad aan de oostzijde van de Nijldelta, waarvan nu alleen nog ruïnes resten (Tell el-Farama) |
[20] |
vermoedelijk dysenterie (rode loop)? |
[21] |
The Rök Runestone and the End of the World. Per Holmberg (University of Gothenburg), Bo Gräslund (Uppsala University), Olof Sundqvist (Stockhom University) and Hendrik Williams (Uppsala University) |
[22] |
https://sourcebooks.fordham.edu/source/542procopius-plague.asp |
[23] |
koning van het Oostgotische rijk 456-526, of is de Frankische koning Theodric (511-534) bedoeld? |
[24] |
het Lied van Wafthrudnir |
[25] |
Nowé,Johan (2009): De Vikingen achterna. Wat de runen ons vertellen. Davidsfonds Leuven, p.60. |
[26] |
https://nl.wikibooks.org/wiki/Sociale_geschiedenis_van_de_vroege_middeleeuwen/Bevolkingsopbouw |
[27] |
zie in https://en.wikipedia.org/wiki/R%C3%B6k_runestone |
[28] |
https://scientias.nl/beroemde-runensteen-van-de-vikingen-waarschuwde-voor-klimaatcrisis/ |
[29] |
https://archeologieonline.nl/nieuws/mysterieuze-runensteen-van-vikingen-ontcijferd |
[30] |
https://www.theguardian.com/world/2020/jan/08/viking-runestone-may-allude-to-extreme-winter-study-says |
[31] |
zie bijvoorbeeld het verhaal over Tiel in SEMafoor 16.3, augustus 2015 p.23 |