Delahaye en Frans-Vlaanderen

Ad Maas, 11 mei 2022

Dat er de onnodige agressiviteit zat in de kritieken op de ‘ontdekkingen’ van Albert Delahaye en de reacties van Delahaye op zijn critici is nogal evident[1]: Je kunt volgens mij 4 fasen van wederzijds commentaar onderscheiden[2]. Deze bespreek ik kort en probeer daarna het werk van Delahaye te bekijken vanuit Frans-Vlaanderen.

Vier golven van commentaar

Op de groep artikelen waarmee Delahaye zich in de publiciteit van De Gelderlander stortte en vooral op zijn eerste boek Het mysterie van de Keizer Karel-stad (1958) kwam meteen al zware kritiek die zeker niet alleen maar inhoudelijk en zakelijk genoemd kan worden. Misprijzend en zelfs vijandig. De kritiek in die eerste periode (1956-1963) kwam vooral van de hoogleraren R. Post, F. Hugenholtz en B. Stolte.

  
     
Maurits Gysseling 1919-1997

De twee delen Vraagstukken in de historische geografie van Nederland (Zundert 1965) riep een tweede golf van commentaren op; de meest afwijzende commentaren kwamen van H. Camps (1966), M. Gysseling (1980), J. Bogaers / P. Leupen (1982) en A.J. Bijsterveld (1983). De popularisatie daarvan (Holle Boomstammen, Zundert 1980) sprak veel niet-professionele belangstellenden aan. Hier moet vermeld worden dat Delahaye gelijk had met bepaalde gevallen van verwarring van Noviomagus-Nijmegen en Noviomagus-Noyon in de Vroege Middeleeuwen. Hij ging m.i. te ver in het wegschrijven van Nijmegen en hij had de Noyon-bevinding niet door moeten trekken naar de Romeinse tijd.

De derde fase mogen we wel laten beginnen met de aanzet tot een rechtszaak die Delahaye voorzien had tegen Nijmeegse ‘geschiedenisbedriegers’. Het gaat in deze fase vooral over Willibrordus en eindigt met het artikel over Lebuïnus, apostel van de IJsselstreek. Juist in deze fase komt naar mijn mening de beste kritiek op bevindingen van Delahaye in de openbaarheid, ook wat betreft toonzetting, namelijk: Willibrord in Nederland: een mythe? van Martine de Reu. Zij (Uni Gent) concludeerde in 1989 dat "A. Delahayes identificaties op historische gronden zeer onwaarschijnlijk, soms zelf onmogelijk zijn. Naar wij menen kon A. Delahaye niet bewijzen dat Nederland een stuk geschiedenis van Noord-Frankrijk 'gestolen' heeft."

Zo komen we in de vierde fase terecht, namelijk die van de Studiekring Eerste Millennium (SEM). De Stichting Albert Delahaye had toen al diverse studies van Albert Delahaye postuum uitgegeven. In het tijdschrift SEMafoor ging de discussie verder. Er zijn in de publicaties drie groepen te onderscheiden: gelovers, half-gelovers en niet-gelovers. Dat kwam ook tot uiting in het boek Willibrord en Bonifatius: Waren ze ooit in Nederland? (Gent-Breda 2004). Tot dan waren de traditionele of conventionele opvattingen en de alternatieve zienswijzen doorgaans gescheiden werelden. In dit boek werd de thematiek gezamenlijk aan de orde gesteld en dat was nieuw. En dat was en bleef in principe het beleid van SEM[3].

Nu SEMafoor vanaf jrg. 23 digitaal verschijnt zijn er vier auteurs die de visie van Albert Delahaye uitdragen en verder uitwerken: Guido Delahaye, Rinus Boidin, Yeb Boersma en Kurt Wayenberg. Guido Delahaye verdedigt de visie van zijn vader met verve (zie ook www.noviomagus.nl), gaat niet in op Romeinse plaatsen langs Rijn en Donau en concludeert bij elke controverse over het limes-traject in Nederland dat Albert het bij het juiste eind had. Rinus Boidin laat zien in zijn memoires[4] dat hij als natuurwetenschapper (anesthesioloog/ intensivist) een geheel eigen zienswijze heeft opgebouwd die sterk steunt op de gedachte van een eeuwenlang onbewoonbaar laag-Nederland. Die zienswijze vertoont samenhang; een alternatief totaalconcept wordt nagestreefd en ontworpen. Dat de Belgen Friezen waren (volgens Boidin) en omgekeerd, zal Kurt Wayenberg niet gauw ontkennen, want dat past wel in zijn mening: De Nederlandse Limes is nooit een grens (Limes) geweest[5].  Mogelijk dat de limes in Duitsland bij Keulen eindigde (niet de rivier natuurlijk) en een punt van discussie is hierbij steeds de vraag om wat voor soort grens het ging: militair, economisch (handel en transport) en/of cultureel (zoals een taalgrens). Het gedachtengoed van Albert Delahaye blijft aandacht vragen[6].

Delahaye en Frans-Vlaanderen

Wat waren reacties van degenen die namens Frans-Vlaanderen spraken, op de visie van Delahaye dat Franse geschiedenis van het eerste millennium werd toegepast op Nederland. Onvoorwaardelijke steun bij de Franse Vlaming Jacques Fermaut, een zekere welwillendheid bij Philippe Despriet en een afrekening van Maurits Gysseling in De Franse Nederlanden van 1980.

Fermaut

Volledige ondersteuning was er van Jacques Fermaut maar een rare gang van zaken op een bepaald punt. Fermaut speelde een rol in het promoten van het werk van Albert Delahaye naar Georges Duby die aanvankelijk zich enthousiast betoonde en daarna afwijzend. Het volledige werk van Delahaye over het eerste millennium is door Fermaut in het Frans vertaald. Vreemd is dat Fermaut in de redactie zat van het jaarlijkse boekwerk De Franse Nederlanden (1980) waarin juist toen de scherpste kritiek op het werk van Delahaye verscheen, namelijk van Maurits Gysseling. Waarover verderop meer.

Despriet
  
  
Ergens in Frans-Vlaanderen: waar?

Als je boekjes van de archeoloog Philippe Despriet (Kortrijk) leest kun je begrijpen dat Albert Delahaye zich intensief aangetrokken voelt tot deze regio en haar geschiedenis. Ik ervaar dit gebied namelijk ook zo. Ik citeer een passage uit het boekje Veelzijdig Frans-Vlaanderen (1997) van Philippe Despriet om de historische veelzijdigheid beknopt in herinnering te roepen.

De Frans-Vlaamse kloosters en abdijen hebben eeuwenlang een stempel gedrukt op de landelijke samenleving, waar ze de tienden opstreken, de kerken onderhielden en hun kandidaat ter benoeming als pastoor aan de bisschop voordroegen. Machtig waren de abdijen van Clairmarais (Klommeres) en Vauclair, koninklijk Corbie en Saint-Amand-les-Eaux, welvarend die van Saint-Winoksbergen en Sint-Bertijns in Sint-Omaars Als geestelijke centra van kunst, cultuur en wetenschap drukten ze hun stempel op 10 eeuwen beschaving; door hun bezitsstructuur droegen ze aardig wat bij tot de ontginning van de bodem en het ontstaan van de nederzettingen. In hun archieven en bibliotheken werden herinneringen opgeslagen aan vooraanstaande heiligen, wereldlijke figuren en feiten uit een lang vervlogen verleden: zo legden ze de taal en tradities voor het nageslacht vast.

En wat bleef er van over? Materieel gezien weinig, want de meeste gingen in de pletwals van de Franse Revolutie en haar ‘nieuwe ideeën’ ten onder: gesloopt werden de abdijen van Broekburg, Andres, Clairmarais, Blendecques (Sint-Columba), Ravensberg (Merckeghem). Verminkt werden de abdijen en kloostergebouwen en kapittels van Sint-Omaars, Kassel, St.Winoksbergen, Hazebroek, Hondschote, Mont- St-Eloy. Nog elders lieten ze de prachtige gebouwen in puin vallen, zoals te Watten (Waten), gebruikten ze als steengroeve of gaven er een nieuwe bestemming aan, o.m. als vuurbaken voor de kustvisserij of als museum St-Vaast (Atrecht). Een van de laat-gotische hoogtepunten in Picardië was de beroemde abdij van Saint Ricquier.

In Onbekend Frans-Vlaanderen: Gravelines Grevelingen (2010) ging Despriet in op Legendarische oorsprong: de Willibrordustraditie; hier volgt de betreffende passage:

In het nevelige kader van de Aa-delta en de daar aanwezige vissershutjes duikt een legendarische figuur op: de H. Willibrordus. Geboren in het Engelse Northumberland in 658 en zoon van een Angelsaksische edelman liep hij school bij de Benedictijnen in Ierland. In 690 kwam hij met elf andere missionarissen naar West-Friesland, werd bisschop van Utrecht, stichtte de abdij van Echtemach en werd er in 739 begraven.

De legende wil dat hij in Grevelingen aan land zou gegaan zijn. Gezien zijn voorbeeldfunctie als apostel der Nederlanden, gebruikten de monniken van de befaamde Sint-Bertinusabdij in Sint-Omaars zijn naam voor de stichting van een parochie, waar ze door een grafelijke schenking in 1109-1111 een schapendrijverij verwierven. Daar bouwden ze een aan hem gewijd kerkje. Greveninga maakte deel uit van die parochie.

Op het oudst bewaarde stadszegel van 1238 is de heilige als bisschop afgebeeld, staand in een schip. De omkaderende tekst luidt: „Sigillum Sancti Willibrordi de Neuport ad Gravenige”. Aanverwante voorstelling en omschrift op het zegel van 1406. Door de schenking van een reliek van hem, tijdens een “visitatio” (inspectie) echt bevonden in de collegiale kerk van Sint-Wulfram in Abbeville (Somme), werd de herinnering aan deze figuur in 1712 in het collectief geheugen van de inwoners bestendigd; ook nu nog wordt hij in twee kerken van Frans-Vlaanderen vereerd, hoewel de band met Grevelingen fictief is.

Het woord legende lijkt me goed gekozen

Gysseling

Het scherpste commentaar op het werk van Albert Delahaye kwam van Maurits Gysseling. Ik nam er pas 20 jaar na verschijning kennis van. In 1998 stelde ik bij Frits Niessen[7] en Jozef Deleu aan de orde dat Ons Erfdeel meer kon doen aan de discussie over de visie van Albert Delahaye. Vooral de boeken over klassieke auteurs die volgens Delahaye bewezen dat Frans-Vlaanderen het gebied was van de aan Nederland toegekende geschiedenis van het eerste millennium. Dat wilden ze niet omdat de kwestie al behandeld was in de jaarboeken van De Franse Nederlanden 1979 en 1980.

Het commentaar van Gysseling was overtuigend, maar wel op een nogal onsympathieke manier. Hij beschuldigde Delahaye van bewuste misleiding (te kwader trouw), een onjuiste taxatie, want het ging om een weliswaar onjuiste maar wel oprechte overtuiging, zoals al diens tegenstanders dachten. Bovendien toonde Gysseling zich wat te verbolgen over het feit dat Delahaye zich baseerde op verouderd werk en niet op de Diplomata Belgica van M. Gysseling en A. Koch uit 1950 en ook niet op zijn Toponymisch Woordenboek (1960). Zo verschrikkelijk erg was dat nu ook weer niet, al begrijp ik wel een zekere professionele verontwaardiging.

Het commentaar van Gysseling (1980) was verpletterend. Toponymische afleidingen kloppen niet evenals dateringen in de juiste bronnen. Gysseling sloeg inhoudelijk de spijker op de kop; hij had groot gelijk. Zijn artikel werd op ‘aandringen van de redactie’ geschreven; de redactie vroeg dus Gysseling om commentaar (waar hij naar zijn zeggen met veel tegenzin aan voldeed) op een artikel van Albert Delahaye in het vorige jaarboek (1979): Het Romeinse en vroeg-middeleeuwse Trajectum te Tournehem-sur-la-Hem. Wat ik zojuist vreemd noemde, is dat Jacques Fermaut toen in de redactie van De Franse Nederlanden zat en allerlei vertaalwerk deed voor Les Pays-Bas Français. Aan de integriteit van Jacques Fermaut valt niet te twijfelen. In het jaarboek van 1982 besprak hij het boek Het Frans-Vlaams regionalisme nu. Jozef Deleu nam in een Bibliografie m.b.t. Frans Vlaanderen van de 377 publicaties 5 boeken op van de hand van Albert Delahaye.

 

 

 
[1] Maar daarna komt steevast de vraag wie begonnen is met vervolgens een emotioneel gekleurd commentaar. Kinderen steken hier graag veel energie in, maar volwassenen kunnen er ook wat van.
[2] Studiekring Eerste Millennium, Reader. Visies naar aanleiding van het werk van Albert Delahaye, Bavel 2016
[3] Ook na de publicatie van Ad Maas, De visie van Albert Delahaye op de Romeinse tijd. Een heroïsche misconstructie op basis van een meeslepend zelfbedrog, op aanvraag digitaal verkrijgbaar: admaas@bureaupubliciteit.nl
[4] Rinus Boidin, Al is de leugen nog zo snel….., Breda 2021
[5] SEMafoor 22.3 (2021)
[6] Ik zie in deze voortzetting niet veel, maar ben altijd wel nieuwsgierig naar verdere openingen in het verhaal van de Lage Landen.
[7] Jaren eerder schreef ik in een onderwijstijdschrift een artikel over de kansen op Nederlandstalig onderwijs in Frans-Vlaanderen. Na een cultuurdag in Ekelsbeke die ik op verzoek Albert van de Poel had bijgewoond, schreef ik een nogal kritisch artikel over deze kansen. Frits Niessen reageerde daarop met een artikel Maas stroomt over. Over de ex-hoofdredacteur van Dagblad De Stem, Dr. Albert van de Poel, publiceerde Geertrui van den Brink in 2018 een voortreffelijk boek: Dr. Albert van de Poel. Eerherstel voor Gestapogevangene 5919.

 

              Reactie geven op artikel